Wensen en wenken
full title
Wensen en wenken voor een ‘Geschiedenis van de Nederlandse taal.’
Wishing and beckoning for a "History of the Dutch language".
This article has one paragraph and a long footnote comparing Leeuwenhoek's and Swammerdam's use of language. Neither of them, he concluded, seemed concerned with correctness or with writing in the elite style of thei day.
Other writers about Leeuwenhoek's language, Rijnberk and Jongejan, responded to De Vooys.
The paragraph appears on p. 124 (my emphasis):
Toevallig kreeg ik voor enige jaren een bundel in handen, waarin naast elkaar afgedrukt waren een beroemde verhandeling van de Delftenaar Antoni van Leeuwenhoek: Den Waeragtigen Omloop des Bloeds (1688) en een van Jan Swammerdam: Proefnemingen van de particuliere beweeging der Spieren in de Kikvorsch 1). Bij beiden is de grammatiese ‘korrektheid’ van Moonen nog ver te zoeken: het eigen idioom werkt sterk door in hun schrijven, maar daarnaast gebruiken ze ‘schrijftaal’-vormen, die hun uit onderwijs of lektuur bijgebleven zijn 2). Toch is er een duidelik onderscheid. In de eenvoudige zinsbouw van Van Leeuwenhoek, de hartstochtelike dilettant, klinkt overal de taal van de uitlegger door, die zich van het gesproken woord bedient om zijn ervaringen mee te deelen; Swammerdam is de geleerde die een boek schrijft met ingewikkelder zinnen en geleerde woorden. Een kenmerkend verschil is dat bij de eerste (behalve ‘des bloeds’ van het opschrift) vormen als der, des, mijns, eener, onzer geheel ontbreken, terwijl den regelloos naast het overheersende de gebruikt wordt; bij Swammerdam vindt men op de eerste bladzijde dadelik acht maal der, en verder vormen als: ‘de reeden dewelke’, des Harts, enz. en talrijke malen den voor het gesproken de 3).
1) In Opuscula selecta Neerlandicorum de arte medica (Amsterdam 1907).
2) Van Leeuwenhoek schrijft regelmatig teikenen, hert, staart, stark, geseit, geleit, seit, leit, de n-loze vormen verscheide, glase (adj.), alder-, kleinder, na (= naar), werd (t.t.), wierd (v.t.), insgelijks; vrij geregeld inne, omme, ofte en het ontkennende en (‘niet en hebbe konnen zien’), dat de letterkundige taal van Vondel's kring omstreeks 1650 al verworpen had. Maar tevens vinden we enkele deminutiva op ke naast het regelmatige je of jen. Naar zaken wordt vaak teruggewezen met de selve, de selvige, het selve, het selvige; na voorzetsels is dit regel. Ook Swammerdam heeft b.v. glase, ope, alder-, ik most, vereystens, wierden, saft, na (= naar), verdurven, maar hij vermijdt bijna overal de ontkenning en (slechts éénmaal vond ik: niet en siet), inne, ofte, omme; hij gebruikt sig naast haar, talrijke deminutiva op ken, genitieven als welkers enz.
3) Dat zijn taal deze den-vorm niet kende blijkt uit: van de Heer, in de Eendvogel, in de hals, van de omtrek (naast in den omloop) enz.