Zaad-ballen van eenen Ram onderzocht. Geoordeelt dat die Ram onbequaam ter voortteelinge zoude geweest zyn; om dat 'er geen Diertjens in 't afdraagende zaadvat gevonden wierden. Andere Rams-ballen onderzocht: en ontelbaare levende Diertjens in het zaad gevonden.
De afvoerende zaad-ballen noch verscheide maalen onderzocht. De Schryver bevindt dat hy te vooren gemist heeft, oordeelende dat het afdraagende zaatvat niet anders was als een buys, de zaad vaten in zich besluytende. Het geen hy voor opgeslotene zaadvaten had aangezien, zyn maar vouwen van het zaadvat. Waar toe die vouwen dienen. Zoo een zaatvat afgetekend. De ommetrek, or rok, van het zaadvat aangewezen. Waar toe die rok dienstig is, en hoe dat hy de voortstooting van het zaad dan bevorderen.
Het zaadvat schynt zich te konnen toenypen, om het voortzetten van het zaad te bevorderen. Vordere bemerkingen op de gestalte van het zaatvat. Hoe de afgesnedene deeltjens van het zaadvat, natgemaakt zynde, naar een trechter gelyken; en de reden daar van.
Eenige onbekende vaten, die waarschynlyk bloedvaten zyn. De Epididimis, en de vaten van dezelve, beschreven. Die vaten leggen darmsgewys geschikt: en zyn weder, zoo veel men ontdekken kan, gevult met darmsgewyze deelen, daar de Diertjens in opgesloten leggen.
Het onderscheid tusschen het maakzel van de Zaad bal en van de Epididimis aangewezen. In de geseide deelen, hard ingedroogt zynde, eene opening gezien. Diertjens uyt het zaad van een Ram afgebeeld. Duyzend millioenen van zoodanige Diertjens, by den anderen leggende, zouden de grootte niet halen van een Geersja, or Mosterd-zaatje. Diertjens in het water gezien, die niet grooter waren als het uyterste van het staartje van zoo een Zaad-diertje.
De staartjens der gemelde Water diertjens hebben zoo wel Trekkers en Musculs, als by voorbeeld die van de Rotten en Muyzen: en hebben ook zoo wel werktuygen om zich te beweegen, als grootere Dieren. Het zelve op de Zaad-diertjens toegepast.